Op deze pagina
Geen openbare herdenking
Voor Stichting Arjati een vreemd gevoel om dit jaar geen laagdrempelige, voor iedereen toegankelijke Indië-Herdenking te kunnen organiseren bij het Indië-monument in Breda op de achterplaats van Woonzorgcentrum Raffy. De keuze was zwaar en gemengde gevoelens treffen de vele vrijwilligers van Stichting Arjati. Echter begrip voor de veiligheid met betrekking tot de gezondheid van de bewoners van Woonzorgcentrum Raffy voert de boventoon.
Mijn leven als Indische jongen in de oorlog
Ik was 11 jaar toen de oorlog uitbrak. Ik woonde toen samen met mijn familie tussen Europeanen, Indo-Europeanen en Arabieren. Na de inval van Japan werd ik met veel andere Europeanen en Indo-Europeanen opgepakt en tijdelijk geplaatst in het oude gouverneurshuis in Solo. Het maakte niet uit waartoe je behoorde, hoge piet of niet alles zat door elkaar. We sliepen allemaal op de grond en moesten met z’n allen naar 1 wc. We konden ons ook niet wassen, het was echt vies, smerig gewoon. Ondertussen horen we allemaal schoten om ons heen. Na een week mag onze familie naar huis van de Japanners. Maar heel het huis is leeggeplunderd, alles is weg, zelfs de kleren zijn weg. Wat overblijft is de naaimachine van mijn moeder.
Weer een week later komt er een razzia. Mijn vader en mijn oudste broer worden meegenomen door de Japanners. In het begin gingen mijn broertje en ik hem nog elke week bezoeken, waarbij we stiekem een brief van mijn moeder aan mijn vader gaven. Maar na zo’n 3 weken zijn mijn vader en mijn broer verplaatst naar Tjimahi. Ik heb hun heel de oorlogstijd niet meer gezien. Er was weinig tot geen eten. Dit kwam omdat we geboycot werden door de Indonesiërs. Maar dankzij onze buurman, die lieve Arabier en zijn familie, kregen wij rantsoen via een touw. Hij zorgde ervoor dat wij in leven bleven. Ook zorgde hij ervoor dat mijn zussen niet door de Japanners werden meegenomen. Elke dag kwamen ze op de deuren bonken en kijken waar mijn zusters zijn. En iedere keer opnieuw verstopte die lieve Arabier hun in zijn huis.
Ik herinner me als ik de Japanners tegenkom, dan moeten we buigen. Maar ik wil niet buigen, ik ga liever een omweg lopen dan dat ik buig. Tijdens oorlogstijd moest ik ook naar de Japanse school, daar moesten we ook eten planten. In de rij, Japans leren, buigen voor de vlag en gecontroleerd worden door de Japanners. Maar na een paar weken ga ik niet meer. Ik heb geen zin. Ik word opgepakt met heel veel andere jongens, maar dan komt mijn vriend, de zoon van die Arabier en weet ervoor te zorgen dat ik niet mee hoef met de andere jongens in de truck.
En zo gaat dit door tot de Japanners verliezen. Mijn Japanse leraar komt bij ons thuis met tranen, jullie ouders komen weer terug. Atoom hij zegt, atoom in Japan, wij verloren. Wij vinden al lang goed. Maar kasian voor hem.
Maar dan komt het gemeenste van de Indonesiërs. Ik ben ondertussen 16 jaar. Zij weten dat we daar wonen en komen langs met hun speren en bonken op de deur. Ze schreeuwen in het Indonesisch: Onze vijanden, Amerika, Engelsen en Belanda juga. Dat zijn wij, ik zal het nooit vergeten. Mijn moeder is heel erg bang, maar ik besef niet. Ik voel niet dat ik bang ben. De Indonesiërs zijn warmbloedig, maar ik ben niet bang. Ik moet meekomen en ze vragen waar mijn broer is. Het interesseert me niet wat ze doen, ik ben niet bang, zij voelen zich geweldig. Uiteindelijk mag ik terug naar huis.
Steeds meer vrouwen en meisjes komen naar huis terug. Allemaal rijen huizen vol met families. Propvol. Wij mochten op zolder slapen. En ook al was ik een grote jongen van 16, tijdens de razzia’s ging ik bij mijn moeder liggen, zodat de Indonesiërs dachten dat ik nog een kleine jongen was. Mijn moeder zegt niet wakker worden gewoon slapen. Ik hoor de stemmen van de Indonesiërs. Ik weet nog die taal allemaal. Masih ketjil, hij hoeft niet mee. Na twee maanden moeten we daar weer weg. Onze matrassen mogen mee. De Indonesische vrouwen vinden ons zielig en verkopen of geven wat extra eten. Het eten dat we krijgen worden door kampvrouwen uitgedeeld. Ik eet zelfs pisang met schil. Zo blij dat we geen eten hoeven te zoeken. Een keer ben ik gepakt omdat ik ontdekt ben bij het jatten van cassave. Daar ben ik gestraft. Hij zegt niet meer jatten, dan wordt de straf nog erger. We voelen ons allemaal zo vies. Met mijn vrienden ga ik zwemmen in een diepe put. Langs een touw dalen we daar in af. En ’s avonds worden er verhalen verteld. Best gezellig zo samen.
De Amerikanen en Engelsen komen ons bevrijden. Niet van de Japanners, maar van de Indonesiërs. Zij zijn onze bewakers nou. Maar eigenlijk zijn het geen vijanden van de Engelsen en de Amerikanen. Alleen van de Hollanders. Dit heeft alles geduurd tot ik denk 1946. En dan mochten we van de Indonesiërs allemaal weggaan. Ze brengen ons naar het vliegveld, waar we 1 nacht blijven. De Engelsen onderhandelen met de Indonesiërs en met De Uiver gaan we naar Semarang. Daar moeten we ons uitkleden en de kleren weggooien. We worden met talk bespoten en krijgen andere 2e hands kleding. Liever iets dan niets. In Semarang worden we echt goed behandeld. Ik ga als vrijwilliger werken om vers brood te halen. Vers brood wordt gebakken en ik mag alvast eten. Rakus!
Dan moeten we weer terug naar Bandung. En daar horen we via het Rode Kruis dat mijn vader daar is. Al meer dan 5 jaar niet gezien. Mijn vader dacht dat wij afgeslacht waren. Wat een weerzien. Dan blijkt dat mijn oudste broer ook nog leeft en zich bij de Anjing Nica heeft aangesloten. Samen met zijn vriend ga ik gontjeng naar hem toe. Heel gevaarlijk langs de kampongs, maar ze zijn bang van de Anjing Nica. Als we elkaar zien, herkent mijn broer mij niet, maar dan hartstikke blij en huilen. Ja ik misschien niet. Hij neemt vrij en gaat met mij mee naar de familie. Iedereen weer bij elkaar.
Maar de oorlog duurt voort tot 1949. In 1950 ga ik met mijn jongste broer naar Nederland. Daar bouw ik een nieuw leven op. Het leven na 1949 betekende wel een vrij leven, maar niet een vrij leven in het land waar ik geboren ben. Het verleden heeft mij gevormd, maar heeft van mij geen verbitterd man gemaakt. Ik leid nu een leven in vrijheid en ben daar gelukkig mee.
Mijn leven als Indisch meisje in de oorlog
Ik ben geboren op 21 september 1930 in Jakarta en ben de oudste van het gezin. In 1935 stierf mijn moeder op jonge leeftijd; Ik was pas 5,5 jaar en werd samen met mijn zusje Marietje, die nog een baby was, naar het klooster gebracht naar de nonnen in Buitenzorg. Mijn broertje Reggie, 4,5 jaar oud, werd naar de broeders gebracht; ook in Buitenzorg. Vader Hamwijk zat bij de politie en kon niet voor ons zorgen. We werden allen uit elkaar gerukt.
Toen ik 10 jaar was werd ik geïnterneerd in het Tjihapit kamp te Bandung. Ik zat daar bij het kindertehuis. We moesten met de nonnen de overleden mannen uit de barakken halen en opruimen en schoonmaken. De mannen werden daarna daar begraven.
Daarna werden wij (nonnen en kinderen) op de trein gezet naar het Adekkamp te Jakarta. Ook werden we met vrachtwagens daar afgevoerd. Door de Gurka werden wij teruggebracht naar Bandung. Toen moesten we daar scholen schoonmaken want het werd daar toen een ziekenhuis en ook een kindertehuis kwam er. We werden toen naar het nonnenverblijf bij het kerk gebracht. Het kindergedeelte werd in een militaire ziekenhuis verbouwd. Daarna werd iedereen meegenomen naar het Kramat kamp en trokken we van het ene kamp naar het andere kamp totdat de Jappen verslagen werden.
Ik was 18 jaar toen mijn vader mij uit het klooster haalde. Ik moest gaan werken als leerling verpleegster en woonde daar intern met andere meisjes. Daarna ging ik weer terug wonen bij mijn vader. Mijn jeugd tijd is helemaal kapot. Geen familie niets, alleen kloostermeisjes.
Ik vertel mijn verhaal. Maar ik wil me niet meer verdiepen in het verleden, omdat mijn leven toen een ellende was. Ik heb mezelf verhard, want je staat machteloos tegenover de massa. Dat is de harde waarheid.
Het belang van herdenken
In 2004 werd er voor het eerst een Indië-Herdenking gehouden bij het Indië-monument op de achterplaats van Raffy in Breda. De organisatie was in handen van de werkgroep Kinderen Japanse Bezetting Bersiap. In 2009 werd de organisatie overgedragen aan Stichting Arjati. Naar aanleiding van haar 10-jarig bestaan heeft Stichting Arjati een jubileumuitgave ’10 jaar herdenken bij het Indië-monument in Breda’ uitgebracht. Deze jubileumuitgave werd op 15 augustus 2020 gepresenteerd. Wilt u eigenaar worden van deze jubileumuitgave? Het boek is te koop bij het Indisch Museum of door een aanvraag via info@arjati.nl.
Samen herdenken
Om 12:05 – 13:40 kunt u via de tv de Nationale Herdenking 15 augustus 1945 volgen via NPO 1. Deze uitzending is ook online te bekijken via de NPO live uitzending.
U kunt ook online een melati leggen bij het online Indisch Monument.
Video van 2017
In 2017 is in opdracht van Woonzorgcentrum Raffy onderstaand filmpje gemaakt. Deze film werd mede mogelijk gemaakt door de inzet van vrijwilligers van Stichting Arjati.
Video van 3e generatie
De derde generatie van Stichting Arjati heeft haar visie op de Indië-Herdenking samengevat in het volgende filmpje.